Wees niet bevreeds, Geloof alleen

Wees niet bevreesd, geloof alleen.
bevreesd1
Eens toen Jezus aan het strand van Kapèrnaum stond te preken, drong een man in grote haast door de mensen die Hem omringden en viel in wanhoop aan zijn voeten. Meester, riep hij, mijn dochtertje ligt op sterven. Kom toch en leg haar de handen op, dan zal zij behouden worden en in leven blijven. Jezus, kende die man wel en de omstanders kenden hem ook. Jaïrus  was het een der voornaamste mannen van Kapèrnaum, een overste van de synagoge. Hij had Jezus woorden gehoord op de sabbath dagen en zijn wonderen gezien. Die wonderen had hij het best onthouden. Meester, kom en leg haar handen op, smeekte hij. Het grote geloof van de heidense hoofdman, die wist dat Jezus over ziekte en dood kon gebieden met een enkel woord, was in zijn hart nog niet. Maar Jezus liet hem niet vergeefs smeken. Hij ging dadelijk mee. En de omstanders, die alles gehoord hadden bleven niet achter.

Een wonder zagen ze graag. Ze drongen om Jezus heen. Ze wilden allen zo dicht mogelijk bij Hem blijven. Dat ze Hem en die wanhopige vader de weg bijna versperden, daaraan dachten ze niet. Het werd een groot gedrang in de smalle straten van Kapèrnaum, die naar Jaïrus huis voerden. Slecht langzaam kwamen ze voort. En Jaïrus wrong zijn handen in grote angst. Het was zijn enig kind! Als Jezus te laat zou komen, had hij niets meer… Tussen de duwende dringende mensen liep ook een bleke uitgeteerde vrouw achter Jezus mee. Haar holle ogen waren op Hem gevestigd met een groot verlangen. Graag was ze even met Hem alleen geweest, om Hem te vertellen van haar lijden  en haar zorg en Hem te smeken om genezing! Zij leed al twaalf jaar lang aan een ernstige ziekte, die haar  bijna al haar kracht ontroofde. Ze was al bij allerlei dokters onder behandeling geweest en dat haar al haar geld gekost, maar haar kwaal was nog erger geworden. Ze hadden haar arm gemaakt, maar beter niet. En  nu liep ze achter Jezus. Nu was Hij de enige, die haar nog genezen kon, dat wist ze zeker. Maar Hem te vragen, hier op straat en Hem alles vertellen waar al die mensen bij waren dat durfde ze niet! Zij liep besluiteloos achter Hem aan met haar angst en met haar geloof, en probeerde heel dicht bij Hem te blijven. Als ik zijn kleed maar aan kan raken, dacht zij toen, als ik zijn kleed aan kan raken, zal ik gezond worden… En plotseling zag zij haar kans om het ongemerkt te doen. Zij bukte zich snel, met bonzend hart, met uitgestoken hand en even beroerden haar vingers de zoom van Jezus kleed. Toen voelde zij, dat een stroom van nieuwe kracht door haar uitgeteerde lichaam ging en zij wist, dat zij genezen was. Maar op dat zelfde ogenblik schrok zij erg. Want zij zag dat Jezus zich omkeerde en zij hoorde Hem vragen: Wie heeft mijn klederen aangeraakt? Petrus antwoordde erg verwonderd: Meester, Gij ziet dat de menigte tegen u opdringt en Gij zegt: Wie heeft mij aangeraakt?... Maar Jezus sprak: Iemand heeft mij aangeraakt, want ik heb kracht van Mij voelen uitgaan. En zijn ogen hadden die vrouw reeds gevonden en zagen haar vragend aan. Toen wist zij, dat zij voor Hem niets verbergen kon en bevend viel zij voor Hem neer en vertelde alles. Jezus zei: Dochter, uw geloof heeft u behouden. Ga heen in vrede en wees genezen van uw kwaal. Uw geloof heeft u behouden. Niet zijn kleed… De vrouw ging dankbaar en gelukkig heen. Zij was van haar lijden verlost.

bevreesd2
Maar Jaïrus angst was door dit oponthoud nog groter geworden, want Jezus zou zeker te laat komen bij zijn kind… Zie één van zijn knechten drong door de menigte naar Hem toe en aan zijn ernstige ogen was reeds te zien welke treurige boodschap hij had. Uw dochter is gestorven, zei hij bedroefd. Val de Meester niet meer lastig. Was het is toch te laat… Jaïrus kòn het nog bijna niet geloven en zijn wanhopige ogen keken Jezus aan. De Heiland knikte hem bemoedig toe en in zijn ogen was geen droefheid. Wees niet bevreesd, zei Hij, geloof alleen en zij zál behouden worden! Jaïrus wist geen raad meer, maar die woorden daalden als een wonderlijke troost in zijn hart. Dicht bij Jezus liep hij verder en in blind vertrouwen gaf hij alles aan Hem over. Hoe het nu moest wist hij niet meer. Maar Jezus kon zorgen dat het toch nog alles goed zou worden, dat geloofde hij. De schare drong op toen ze bij het huis kwamen, maar Jezus liet niemand mee naar binnen gaan dan Jaïrus en zijn drie discipelen: Petrus, Jacobus en Johannes. Toen werd de deur gesloten. In het huis was een vreselijk gekerm en gehuil. De gehuurde klaagvrouwen, die reeds voor het huis hadden staan wachten op de dood waren hun werk begonnen. Dat was zo de gewoonte in dat land; wanneer ergens iemand gestorven was, huurde de familie enkele vrouwen om rouw te bedrijven. Die weenden en maakten een groot misbaar, maar in hun ogen was geen verdriet. Jezus vroeg: Waarom maakt gij misbaar en weent gij? Het kind is niet gestorven maar het slaapt. Verbaasd en geërgerd keken ze Hem aan. Ze begrepen dat niet en lachten Hem uit. Maar Hij dreef ze allen naar buiten, zodat het heel stil werd in huis. Toen ging Hij met de vader en moeder en met zijn drie discipelen naar de kamer, waar het kind op haar doodsbed lag. Twaalf jaar slechts was het oud geworden. Nu was het ingeslapen… Ja, voor Jezus was de dood slechts een slaap.

Hij nam de kleine slappe hand en zo als een moeder het kind zo dikwijls had gewekt, wanneer de morgen gekomen was, zo wekte Hij het nu: ,,Talitha koem!.. Meisje, sta op… Toen sloeg het meisje de ogen op van het bed, en wandelde aan Jezus hand naar haar moeder. En terwijl die gelukkige moeder het met een kreet van verrukking in haar armen sloot en het nog bijna niet geloven kon, dat zij haar kind werkelijk terug had gekregen, stonden de anderen bevend van eerbied naar Jezus te staren. Maar Jezus dacht aan het kind. Het was ziek geweest en had in lang niet gegeten, het moest honger hebben. Jezus, in zijn liefde, voelde haar honger en zei, dat men haar eten zou geven. En tegen Jaïrus en zijn discipelen zei Hij, dat zij niet mochten vertellen, wat hier was gebeurd. Hij wilde niet dat de mensen om zijn wonderen zouden volgen. Zijn woord was meer waard dan zijn wonderen, dat wist Jaïrus nu ook. Met zijn woord had hij het kind gewekt uit de doodslaap. Zijn woord had Jaïrus angst weggenomen, toen Hij zei: Wees niet bevreesd, geloof alleen. Dat Goddelijk woord zal Jaïrus wel nooit vergeten hebben.


Ingezonden door Suzan de Boe.
     

breesd3